FLORIS A. BROWN PUBLISEER IN NEDERLANDS

Twee mensen sleurend aan hun schaden

Jan Kleefstra – Uit het lege midden
Floris Abraham Brown – Sing vir my

(Friese Pers Boekerij, Leeuwarden; 84 blz., Є16,50)

Twee dichters die duizenden kilometers van elkaar verwijderd leven en schrijven. Floris Brown (1948) dicht in het Zuid-Afrikaans, Jan Kleefstra (1964) in het Nederlands en in het Fries. Dichten is een tegendraadse daad, dus wat te denken als je het beiden doet in een bedreigde minderheidstaal. Dan voel je dubbele verwantschap en kun je besluiten tot de uitgave van een selectie uit ieders eerder gepubliceerde poëzie. Aldus deden Kleefstra en Brown. Het resultaat: een dubbelbundel die je van twee kanten kunt lezen.

Poëtische verwantschap tussen beide dichters is er niet of nauwelijks. Waar Kleefstra al wandelend timide woorden verbindt aan zijn beleving van het Friese landschap, laat Brown zich krachtig uit over tegenstellingen binnen zijn Afrikaanse land. Hij is geëngageerd en draait zijn hand niet om voor een overtuiging. De verzen van zijn Friese kompaan zouden er flets bij af kunnen steken, ware het niet dat ze van nature niet uit zijn op een boodschap.

Vrijblijvend is Kleefstra’s poëzie allerminst, maar na twee van de vier afdelingen is zijn procedé wel bekend en vloeit de spanning wat weg. Sfeertekening en taalspel hoeven niet per se op gespannen voet te staan met dichterlijke kwaliteit. Maar als binnen één gedicht woordcombinaties vallen als ‘tere restanten’, ‘zachte vlaag’, ‘een lichte waas’ en ‘droomloos stil’, moet je van goeden huize komen om het gedicht nog te redden. Daarin slaagt Kleefstra niet altijd, verrassende filosofische gedachten ten spijt: ‘Natuurlijk gaat er veel dood / waar zou het leven anders terecht moeten’.

Floris Brown dicht over alles waar zijn hart naar uitgaat: zijn land, zijn taal, het geloof. Het laatste thema doet zijn poëzie niet overal goed, maar er staan niet mis te verstane liefdesverklaringen tegenover: ‘aan jou sweet wil ek die sout / van joú aarde proe en luister / na uile wat in die verte hoe-hoe’. Aan zo’n dichter geef je je gewonnen, zeker als hij elders regels weet te schrijven als: ‘vanoggend is my hart in die bloeb / wat blasies maak’. Geluk ervaren in een bubbelende vis, Kleefstra had er genoeg aan gehad.

Omzien naar kenbaar landschap, aandacht voor een bloedeigen land – dat is wat beide dichters verbindt. En door alles heen: liefde voor de mensen die zich eraan verbonden weten, maar intussen altijd overgeleverd zijn aan eindigheid. Brown kent van liefde ook de keerzijde: ‘onthou jy die eerste trane van ons liefde’. En Kleefstra dicht: ‘twee mensen sleurend aan hun schaden / om ze daar te brengen / waar eerder nog de dag begon’. De zielsverwante spiegeling van twee uitersten.             
 
EPPIE DAM - recensent en dichter

No comments:

Post a Comment